De Blije Werelt
Eén dag in de week kwam de auto voorrijden, woensdagochtend vroeg.
Hij zag zijn vader instappen. Als de auto niet zou zijn gekomen, dan was zijn vader
gaan lopen, de hele lange weg, de Postweg af, de hele Oranjestraat, voorbij de kerk,
het spoor over, de Dingerlaan, het bos in, langs de Boslaan en de Molenweg. Zijn vader
liep, want hij fietste niet. Dat was een van de feiten
die bij zijn vader hoorde: het soort feit,
waarvan het ‘waarom’ niet aan de orde was. Zijn vader rookte
(Goldflakes, 10 pakjes per week),
en hij fietste niet, hij liep. Daar, in het bos, stond de Blije Werelt.
Een modern gebouw, strak, kleuren, een oprit naar de hoofdingang.
En als je binnenkwam, was links een klein kantoortje. Daar
zat zijn vader op de woensdag, en deed de boekhouding.
Het was vreemd om hem daar te zien zitten: zijn vader als onderdeel van de grote,
echte wereld. Of het ook een blije wereld was, kon hij niet goed inschatten.
Zelf fietste hij wel. Heel veel zelfs. Hij peinsde er niet over om te gaan lopen
naar waar dan ook. Hij fietste naar het Bosbad, naar de Lunterse Beek. En hij fietste
naar de plek bij de vijver, waar hij zijn leven telkens opnieuw begon met een gelofte
van volmaaktheid.
Sommige zondagmiddagen was hij ook op de Blije Werelt.
Hij was er met hele grote tegenzin.
Hij was er om mensen in rolstoelen door het bos te duwen,
want hij was een sterke jongen, en door zijn moeder aangemeld
voor deze plicht. Of de mensen in de rolstoelen het leuk vonden, wist hij niet,
want hij wisselde niet meer dan het hoognodige aan woorden.
Het bos was totaal ongeschikt voor rolstoelen: rul zand, boomwortels, glooiingen
omhoog en naar beneden. Zijn moeder werkte in het winkeltje, waarin
dingen werden verkocht aan de gehandicapten en aan al die andere aanwezigen
in de Blije Werelt. Wat voor dingen? Ansichtkaarten waarschijnlijk en snuisterijen,
en souvenirs; maar misschien ook nuttige dingen als shampoo of ballpoints.
Over zijn aanmelding als vrijwillige rolstoelduwer was geen discussie mogelijk.
Zijn moeder had de opvatting dat het zijn christelijke plicht was of zo.
Het ergste aan die zondagmiddagen was niet eens het duwen van rolstoelen
door het rulle zand, maar het was de tegenzin waarmee hij het deed, en dan vooral
het schuldgevoel over die tegenzin.
Komentáře